Hoe klein en fijn en knus ook, je blijft kijken in dat wonderlijke sprookjeshuis van Mari van de Ven. Waar talloze sneakers het moderne tegenwicht bieden voor de ‘reis in de tijd’ en de melancholieke klanken van een trompet.
‘Dit is geen doorsnee huis’
Tekst: Robert Heukels. Fotografie: Lisa Wind.
Mari van de Ven blikt met lichtjes in zijn ogen naar de gracht. De vrijgezel zit in het raamkozijn, mijmerend. ‘Het is hier net een schilderij van Anton Pieck. ’s Avonds gaan al die lantaarntjes aan, dat weerspiegelt dan zo romantisch in het water. Als het sneeuwt, och, je weet niet wat je ziet, zo mooi. Soms komt er een bootje voorbij met een wat oudere man die trompet speelt en dan hoor je deuntjes van Wim Sonneveld, daar reageert het carillon van de Zuidertoren op: een magisch samenspel. Wat wil je nog meer? Het verveelt mij hier nooit, ik word al blij als ik ’s ochtends wakker word.’
Alsof het zo moet zijn, daar klinkt het. We haastten ons naar het raam en zien ‘boottrompetter’ Reinier Sijpkens de mensen verwarmen met zijn nostalgische klanken. Mari kan het amper geloven: ‘Nu lijkt het net of ik hem besteld heb, maar dit is puur toeval. Geweldig toch?’
De slaapkamer
Mari, haar- en make up artiest van onder meer Wendy van Dijk, woont als in een sprookje. Zijn huis schuurt tegen hartje Amsterdam, de geluiden zijn er gedempt, er is groen rondom, de reuring gonst letterlijk om de hoek. ‘Ik wist het gewoon: ik wilde naar de gracht. Waar ik vandaan kom, 130 vierkante meter aan een drukke winkelstraat, was het tegenovergestelde van dit huis. Toen dit vrijkwam, moest je er wel even doorheen kijken. Het is… oud. Maar ik was op slag verliefd op de ruimte en de plek. Ik zei: “Het maakt me niet uit dat het zo klein is, ik verkoop gewoon mijn meubels.” Een korte pijn, ik was er wel aan gehecht. Maar ik ging hier wonen en wist meteen: dit was de beste keuze ooit. Kleiner wonen is zo fijn, zoveel knusser. Dit is echt een nestje.’
Hij schiet in de lach. ‘De fotografe vroeg: “Mogen we ook in de slaapkamer fotograferen?” Nou, schat, ja hoor. Je bent er al.’ Mari spreidt de armen: het huis is één enkele ruimte waarin hij kookt, slaapt, op de bank zit en voor het raam naar buiten kan staren. In die ene ruimte: een klein museum aan spullen, snuisterijen, stille getuigen van verre reizen. ‘Dit huis mag je best eclectisch noemen.
De connectie
Ik wil altijd de mooiste dingen en wonderlijk genoeg is die hele verzameling, die bizarre mix, toch wel één geheel. Ik heb heel veel gekocht bij een antiquair. En veel komt uit het buitenland. Waar ik ook maar ben, ik sleep het mee. Kussens uit Istanbul, kleden uit Marokko, een hoorn uit Miami. Ik heb een heel mooie niet te tillen tafel van Eileen Gray, maar ook een van Bugatti, die zag ik ooit in Den Bosch. Waarom ik die dan per se wil, is omdat ik nog nooit zo’n tafel had gezien. Twee stoeltjes erbij uit een oude loods in Amsterdam en kijk: mooi toch?’
Onstuitbaar nu: ‘Ik houd van art deco, jugendstil, kroonluchters, maar de kunst is juist weer heel modern.’ Hij lacht: ‘Het is in ieder geval geen doorsnee huis.’
Waar valt Mari op, wat geeft bij hem de doorslag: dit koop ik wel, dit koop ik niet? ‘Nou, dat is toch best spiritueel. Er moet een klik zijn tussen mij en het object. En als die klik er is, dan wil ik het.’
Terug in de tijd
Hij wijst op wat objecten die nog van zijn ouders zijn geweest. Twee kleine ezeltjes, een bord met de tekst ‘Na regen komt zonneschijn’. Dat past hem, de lieve ras-optimist die geen gemakkelijk leven heeft gehad. ‘Ik heb mijn zus en broer nooit gekend. Mijn zus overleed door een ongeluk toen ze voeding voor mij ging halen, ik was nog een baby. En mijn broertje is doodgeboren. Mijn ouders leven ook niet meer. Dat bord met “Na regen komt zonneschijn” blijft altijd bij me, dat herinnert me aan mijn vader en moeder. Ik had een heel goede band met ze. Mijn moeder is 78 geworden, mijn vader 83, hij heeft nog op de tribune gezeten bij Sterren Dansen Op Het IJs, maar de presentatie van mijn eerste boek heeft hij net niet gered.’
Turend over de gracht: ‘Mijn jeugd was niet leuk. Vreselijk. Op de lagere school werd ik gepest, iedere dag weer. Ik was nergens goed voor, mocht geen vriendjes hebben, mocht niks. Ik kom echt uit een dorp en was – als gay die niet zoals alle jongens voetbalde – een buitenbeentje. Peter van der Vorst zei ooit: “Ik ga een programma maken, Gepest, is dat niks voor jou?” Ik dacht: waarom niet. Ik wilde met mijn verhaal andere mensen helpen, inzicht geven. We gingen terug naar de pestkoppen van toen, niet om te wijzen, maar om ze te confronteren met hun gedrag. Gewoon: dit is mij aangedaan. Ik heb heel veel reacties gekregen, honderden mails, hartverwarmend. En zo heb ik een steentje kunnen bijdragen, een taboe helpen doorbreken. Pesten is zo’n groot probleem. Ik heb het verwerkt, achter me gelaten, maar de krassen zijn achtergebleven, er zullen zeker dingen diep in mij gegrift zijn. Vele psychiaters heb ik gezien. Ik heb wel aan mezelf gewerkt, hoor.’
Het gehele interview met Mari van de Ven staat in WENDY #31.